B.F.P. Lhoëst, Rechten en verplichtingen van echtgenoten bij huwelijken met een buitenlandse component, WPNR 2005, nr. 6617/309, p. 309 -311;
Als gevolg van de toenemende internationalisering van onze samenleving worden notarissen steeds vaker geconfronteerd met huwelijken met een buitenlandse component, hetzij door de nationaliteit hetzij door de woonplaats van één of beide echtgenoten Dit geeft vaak onduidelijkheid ten aanzien van de rechten en verplichtingen welke deze echtgenoten in Nederland tegenover elkaar hebben. Vragen die dan onder andere naar voren komen omtrent de persoonlijke gevolgen van het huwelijk zijn; hoe staat het met de verplichting tot getrouwheid, hulp en bijstand (art. 1:81 BW), de verzorging en opvoeding van gemeenschappelijke kinderen (art. 1:82 BW) en de aansprakelijkheid voor huishoudelijke schulden (artt. 1:85 en 86 BW). Bovenal relevant voor de notariële praktijk is de vraag in hoeverre de gezinsbeschermende bepalingen van artt. 1:88 en 89 BW van toepassing zijn. Indien bijvoorbeeld een der echtgenoten besluit om in Nederland een huis te kopen en dit huis wenst te financieren met behulp van een hypothecaire lening, is een veel voorkomende vraag of de andere echtgenoot toestemming voor de vestiging van het hypotheekrecht moet verlenen ex art. 1:88 lid 1 sub a BW.
Het antwoord op de vraag in hoeverre Nederlandse wetgeving van toepassing is op de persoonlijke gevolgen van huwelijken met een internationale component doordat één of beide echtgenoten een buitenlandse nationaliteit of woonplaats heeft/hebben, moet gezocht worden in de verwijzingsregels van de Wet Conflictenrecht Huwelijksbetrekkingen (WCH) van 16 september 1993.1 De op 1 januari 1994 in werking getreden WCH is niet beperkt tot echtgenoten die na de inwerkingtreding van de wet zijn gehuwd, maar heeft overgangsrechtelijk directe werking; zij geldt voor alle huwelijken ongeacht wanneer zij zijn gesloten, mits aan de overige voorwaarden is voldaan.2
Art. 1 WCH geeft aan dat de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen echtgenoten onderling in eerste instantie wordt beheerst door hun gemeenschappelijke nationale recht.
Art. 1 WCH
1. De persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling worden beheerst:
a. door het recht van de Staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, of bij gebreke daarvan
b. door het recht van de Staat waar zij beiden hun gewone verblijfplaats hebben, of bij gebreke daarvan
c. door het recht van de Staat waarmee zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst zijn verbonden.
2. Het bepaalde in het eerste lid, onder a, vindt geen toepassing indien de echtgenoten meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit bezitten.
3. Wanneer als gevolg van een wijziging in de in het eerste lid genoemde omstandigheden de toepassing van het daar bepaalde leidt tot een ander recht dan het voorheen toepasselijke, is dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die wijziging.
Dit artikel brengt met zich dat bijvoorbeeld de vraag of partijen elkaar getrouwheid, hulp en bijstand zijn verschuldigd, of de vraag wie de kosten en de verzorging en opvoeding van de kinderen dient te dragen, wordt beantwoord aan de hand van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten. Indien de echtgenoten bijvoorbeeld beiden de Turkse nationaliteit hebben zal gekeken moeten worden naar de rechtsregels van het interne Turkse recht. In dat geval zien wij dat het Turkse recht op dit punt grote overeenkomst vertoont met het Nederlandse interne recht. Conform art. 185 van het Turks Burgerlijk Wetboek 3, zijn de echtgenoten verplicht gezamenlijk te zorgen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, waarbij de echtgenoten zijn gehouden om samen te leven alsmede elkaar trouw te blijven en behulpzaam te zijn.
Indien de echtgenoten geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben wordt aangeknoopt bij het recht van het land waar de echtelieden hun gezamenlijke gewone verblijfplaats hebben. Indien bijvoorbeeld één der echtgenoten Turks is en de andere echtgenoot Nederlander en zij beiden in Nederland woonachtig zijn, is het Nederlandse interne recht van toepassing en geven derhalve de artt. 1:81 en 1:82 BW het antwoord.
Indien de echtgenoten noch een gemeenschappelijke nationaliteit hebben noch een gezamenlijke gewone verblijfplaats, moet aangeknoopt worden bij het recht van de staat waarmee de echtgenoten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst zijn verbonden. Deze nauwste verbondenheid kan blijken uit – onder meer – welke de intenties van partijen zijn, in welk land zij het meest gezamenlijk verblijven, waar zij eventuele gezamenlijke bezittingen hebben, etc.
Bij de toepassing van art. 1 WCH moet men er op bedacht zijn dat veranderlijkheid kan optreden doordat het moment van de huwelijkssluiting niet het ijkpunt is voor de vaststelling van het toepasselijke aanknopingspunt maar het moment waarop de desbetreffende vraag zich voordoet. Een wijziging van de levensomstandigheden van de echtgenoten zoals verandering van nationaliteit of gewone verblijfplaats, kan leiden tot de toepassing van een ander aanknopingspunt. Indien in het nieuwe aanknopingspunt wordt verwezen naar een ander rechtsstelsel, dan is dat recht van toepassing vanaf het tijdstip van de wijziging van die levensomstandigheden. In het geval dat bijvoorbeeld echtgenoten met een gemeenschappelijke Turkse nationaliteit, door naturalisatie tot Nederlander, de Nederlandse nationaliteit verwerven en de Turkse nationaliteit verliezen, zal vanaf dat moment aangeknoopt moeten worden bij het Nederlandse interne recht.
Art. 1 WCH staat geen rechtskeuze van de echtgenoten toe. Gelet op de aard van de bepalingen die er door worden aangewezen, is daarvoor ook geen aanleiding.
Art. 2 WCH geeft een zelfstandige conflictregel betreffende verbintenissen aangegaan ten behoeve van de gewone gang van het huishouding.
Art. 2 WCH
De vraag of en in hoeverre de ene echtgenoot aansprakelijk is voor verbintenissen ten behoeve van de gewone gang van het huishouden, welke door de andere echtgenoot zijn aangegaan wordt, indien die andere echtgenoot en de wederpartij ten tijde van het aangaan van de verbintenis hun gewone verblijfplaats hadden in dezelfde Staat, beheerst door het recht van die Staat.
Deze bepaling ziet op de bescherming van het interne handelsverkeer tussen derden en echtgenoten die een gemeenschappelijke huishouding voeren. Het gaat daarbij om de vraag of de niet-handelende echtgenoot (mede) tot betaling van de schuld gehouden is. Uit het bepaalde in art. 2 WCH volgt dat wanneer de echtgenoot die de schuld is aangegaan in Nederland woonachtig is en de schulden voortvloeien uit betrekkingen aangegaan jegens een in Nederland woonachtige wederpartij, de aansprakelijkheid voor deze schulden beheerst wordt door het interne Nederlandse recht. Het gaat daarbij om schulden gemaakt in het kader van de gewone gang van de huishouding (artt.1: 85 en 86 BW4). Art. 2 WCH geeft geen oplossing indien de echtgenoten niet dezelfde verblijfplaats hebben. De aansprakelijkheid van de andere echtgenoot wordt dan beheerst door het recht dat op die schuld van toepassing is.5
In de notariële praktijk verdient de conflictregel van art. 3 WCH de meeste aandacht.
Art. 3 WCH
De vraag of de ene echtgenoot voor een rechtshandeling de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming moet worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing van de rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming, wordt beheerst door het recht van de Staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats had.
Wij zien dat met betrekking tot de toepasselijkheid van de gezinsbeschermende bepalingen zoals die in het Nederlandse recht in de artt. 1:88 en 1:89 BW worden geformuleerd art. 3 WCH uitkomst geeft.6 De vraag of de ene echtgenoot voor een bepaalde rechtshandeling de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, wordt beheerst door het recht van het land waar de andere echtgenoot, ten tijde van de desbetreffende rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft. Wanneer bijvoorbeeld een Nederlandse man, getrouwd een Marokkaanse vrouw, een hypotheek wenst te vestigen op een onroerende zaak die de man in eigendom heeft, zal er derhalve moeten worden gekeken naar het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van de vrouw ten tijde van het aangaan van de vestiging van de hypotheek om te zien of zij toestemming moet geven voor deze rechtshandeling. Indien de vrouw in Nederland woont is het Nederlandse recht van toepassing en zal art. 1:88 BW onverkort gelden. Woont de vrouw echter in Marokko dan zal moeten worden gekeken of het Marokkaanse interne recht een dergelijk toestemmingsvereiste kent. In het Marokkaanse Familiewetboek zijn geen bepalingen te vinden met betrekking tot eventuele toestemmingsvereisten van de ene echtgenoot voor obligatoire rechtshandelingen van de andere echtgenoot. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat in casu naar Nederlands internationaal privaatrecht geen toestemming van de vrouw vereist is voor de overeenkomst tot het verlenen van een hypotheek op de echtelijke woning door de man.
Bij de toepassing van art. 3 WCH zal de notaris er op moeten letten dat art. 3 niet alleen geldt wanneer de echtgenoten een buitenlandse nationaliteit hebben maar ook indien beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben en beiden of één van hen in het buitenland woonachtig is. Derhalve zal bijvoorbeeld bij echtgenoten die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en in Spanje wonen, waarvan een van beiden zich in Nederland borg willen stellen voor de schuld van een derde, art. 3 WCH moeten worden toegepast. Dit laatste houdt in dat de notaris in casu zal moeten kijken of er naar het recht van de gewone verblijfplaats van de echtgenoten, Spanje, in een dergelijk geval toestemmingsvereisten zijn. In de bepalingen over de huwelijksgevolgen zijn in de Spaanse Código Civil geen toestemmingsvereisten terug te vinden. De conclusie luidt dan ook dat bij dit Nederlandse echtpaar dat woonachtig is in Spanje naar Nederlands internationaal privaatrecht de ene echtgenoot geen toestemming hoeft te verlenen voor een borgstelling, ten behoeve van een schuld van een derde, door de andere echtgenoot.
Bij het bovenstaande moet de kanttekening gemaakt worden dat het bepaalde in de artt. 2 en 3 WCH uitsluitend van toepassing is op verbintenissen en rechtshandelingen die zijn aangegaan op of na 1 januari 1994. De vóór die datum aangegane verbintenissen worden beheerst door de gemeenschappelijke nationale wet van de echtgenoten of, bij gebreke daarvan, door de wet van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats.7
Publicatie
WPNR: Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
Uitgever
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
Jaargang
136
Publicatiedatum
09-04-2005
Afleveringnummer
6617
Titel
Uit de praktijk van het notarieel juridisch bureau
Auteurs
Mw. mr. B.F.P. Lhoëst, Medewerkster Notarieel Juridisch Bureau.
Trefwoorden
Huwelijksrecht
Internationaal privaatrecht
Conflictenrecht huwelijksbetrekkingen
Paginanummers
309-311
Rubriek
Niet-redactioneel