Recente en toekomstige ontwikkelingen in het internationaal huwelijksvermogens- en erfrecht; is er iets nieuws onder de zon?

B.F.P. Lhoëst, Estate Planner Digitaal, 2012/09,  p.1-8; (Herziene versie d.d. 27 januari 2013,  aanpassing nummering artikelen Europese Erfrechtverordening)

Inleiding

Voor steeds meer burgers binnen de Europese Unie is het bijzonder ingewikkeld om een sluitende regeling ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime dan wel nalatenschap te treffen. Als er sprake is van een huwelijk met een internationale dimensie of als zij ver-mogen in meerdere landen hebben, stuiten zij op het feit dat de conflictregels die bepalen welk recht van toepassing is, per land verschillen en veelal niet op elkaar aansluiten.

Doornroosje is echter wakker geschud. Zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie is het besef doorgedrongen dat de huidige regelgeving van het internationale familierecht tekortschiet om de rechtsgevolgen van de toegenomen mobiliteit van burgers op een adequate manier op te vangen.

In Nederland is met de invoering van Boek 10 BW per 1 januari 2012 een einde gekomen aan de versnippering van het internationaal privaatrecht in allerlei losse wetten.2 In Boek 10 BW zijn de Nederlandse wettelijke regelingen met betrekking tot het internationaal privaatrecht tot een systematisch en samenhangend ge- heel bijeengebracht. De vele afzonderlijke wetten op het terrein van het conflictenrecht zijn dan ook met de invoering van Boek 10 BW komen te vervallen.

Binnen de Europese Unie is de unificatie van het internationale familie- en erfrecht hoog op de agenda komen te staan. Na lange discussies tussen de lidstaten is de Europese Erfrechtverordening nu eindelijk een feit. Op 13 maart 2012 heeft het Europese Parlement de EU Erfrechtverordening (EEV)3 aangenomen en op 8 juni 2012 heeft ook de Raad van de Europese Unie ingestemd met de EEV. Op 27 juli 2012 is de EEV in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. De EEV treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, op 20 augustus 2012 derhalve.4 Zij is van toepassing met ingang van 17 augustus 2015.5

De verordening die daarna op stapel staat is de EU Huwelijksvermogensverordening. Deze bevindt zich nu nog in de conceptfase maar het ligt in de lijn der verwachting dat het Europese Parlement zich hier in 2013 over gaat buigen.

In deze bijdrage ga ik in op de betekenis in de praktijk van deze wetgevingsinitiatieven op Nederlands en Europees niveau voor de estate planner die zich bezighoudt met grensoverschrijdende huwelijken en nalatenschappen.

 1. Invoering Boek 10 BW

Het familie- en erfrecht is één van de rechtsgebieden die in Boek 10 BW opgenomen is.6 Zo komen in Boek 10 BW achtereenvolgens aan de orde de conflictregels over het huwelijk (art. 27-34), over huwelijksbetrekkingen en huwelijksvermogensregime (art. 35-53), over echtscheiding (art. 54-59), over het geregistreerd partnerschap (art. 60-61), alimentatie (art. 116) en erfrecht (art. 145-152). Met de codificatie is niet beoogd de reeds tot stand gekomen regelingen van het conflictenrecht aan een fundamentele herziening te onderwerpen. Het doel was in hoofdzaak de wetten op elkaar en op de algemene bepalingen af te stemmen. Voor een groot deel komen de regels van Boek 10 BW dan ook overeen met de oude regelgeving.

1.1. Conflictenrecht huwelijksvermogensrecht

Bij het hanteren van Boek 10 BW is het allereerst van belang om in het oog te houden dat de wetgever er- van af heeft gezien om alle mogelijk toepasselijke internationale en communautaire bepalingen in de wet te incorporeren. Evenmin geeft de wetgever in de wet een opsomming van de internationale regelingen. De gebruiker zal zich dus bij alle bepalingen moeten afvragen of er niet een internationaal verdrag is dat, of EU-verordening is die voorrang heeft.7

Voor het conflictenrecht met betrekking tot het toepasselijke huwelijksvermogensregime betekent dit dat voor huwelijken die gesloten zijn op of na 1 september 1992 de conflictregels van het HaagsHuwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV)8 voorrang heb- ben boven de regels zoals die geformuleerd zijn in Boek 10 BW. Voor huwelijken die gesloten zijn vóór 1 september 1992 behouden hetzij de commune conflictregels zoals geformuleerd in het Chelouche/van Leer-arrest9, hetzij de regels van het Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905 hun gelding.10

Voorbeeld 1

Indien twee Nederlanders voor hun huwelijkssluiting langer dan vijf jaar in Zwitserland (woonplaatsland) woonden en zij daar na de huwelijkssluiting zijn blijven wonen, is, indien zij geen andersluidende rechtskeuze hebben uitgebracht, naar Nederlands internationaal privaatrecht het Zwitserse huwelijksvermogensrecht van toepassing. Dit dus ondanks het feit dat de echt- genoten beiden de Nederlandse nationaliteit hadden ten tijde van de huwelijkssluiting.

Hoewel, zoals hierboven gezegd, de bepalingen van Afdeling 3 van titel 3 van Boek 10 BW in beginsel slechts gelden voor huwelijken na 1 september 199211, heeft de wetgever met art. 10:43 BW geprobeerd om een algemene conflictregel ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht te formuleren voor echtparen van Nederlandse nationaliteit. Deze bepaling bestrijkt derhalve zowel de huwelijken die vallen onder de werking van het HHV12 als alle huwelijken die gesloten zijn vóór 1 september 1992.13

In art. 10:43 BW wordt als algemene regel gegeven dat het huwelijksvermogensregime van personen die ten tijde van de huwelijkssluiting beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, beheerst wordt door het Neder- landse recht mits zij geen andersluidende rechtskeuze hebben uitgebracht.

Bezitten de echtgenoten behalve de Nederlandse nationaliteit echter nog een andere nationaliteit gemeen- schappelijk dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te hebben en geeft Boek 10 BW verder geen uitkomst. In een dergelijk geval dienen de verwijzingsregels van, afhankelijk van de huwelijksdatum, hetzij het HHV, hetzij het Chelouche/van Leer- arrest hetzij het Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905 te worden toegepast.

De bepaling van art. 10:43 BW dat het huwelijksvermogensregime van Nederlanders wordt beheerst door het Nederlandse recht, tenzij zij een andersluidende rechts- keuze hebben uitgebracht, leidt verder uitzondering in- dien art. 5 lid 2 of art. 7 lid 2 HHV van toepassing is.14 Art. 5 lid 2 HHV houdt in dat indien twee Nederlanders voor hun huwelijkssluiting langer dan vijf jaar in het buitenland hun gewone verblijfplaats hadden en zij daar na de huwelijkssluiting zijn blijven wonen, het recht van dat land van toepassing is, mits het internationaal privaatrecht van dat land ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht verwijst naar het recht van de gewone verblijfplaats/woonplaats van de echtgenoten.

Ingevolge art. 7 lid 2 HHV kan er onder omstandigheden een automatische verandering van het toepasselijke huwelijksvermogensregime optreden indien de echtgenoten noch het toepasselijke recht hebben aangewezen noch huwelijkse voorwaarden hebben ge- maakt. In een dergelijk geval treedt er van rechtswege een verandering van hun huwelijksvermogensregime op indien zij een gemeenschappelijke buitenlandse nationaliteit verwerven en zich vestigen in het land van hun nieuwe nationaliteit. Ook indien Nederlandse echtgenoten meer dan tien jaar in een ander land wonen, is vanaf het verstrijken van de tienjaarstermijn het recht van het land van hun nieuwe woonplaats van toepassing.

Voorbeeld 2

Indien een Nederlands echtpaar dat altijd in Nederland gewoond heeft 25 jaar na de huwelijkssluiting naar Portugal emigreert en daar langer dan tien jaar woont, is na het verstrijken van tien jaar het Portugese recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Dit is slechts anders indien de echtgenoten een rechtskeuze hebben uitgebracht of huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.

Over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht bij echtgenoten die niet beiden de Nederlandse nationaliteit hebben ten tijde van de huwelijkssluiting zwijgt Boek 10 BW en dienen in voorkomende gevallen dus nog altijd het HHV, dan wel de regels van Chelouche/ van Leer-arrest dan wel het Haags Huwelijksgevolgen- verdrag 1905 geraadpleegd te worden.

Één actueel probleem is echter tegelijkertijd met de invoering van Boek 10 BW opgelost. In het oorspronkelijke voorstel van Boek 10 BW werd in art. 10:49 BW – conform art. 8 Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime – bepaald dat bij een rechtskeuze staande huwelijk rechterlijke goedkeuring van art. 1:119 BW niet vereist is. In de praktijk was er echter grote verdeeldheid over het antwoord op de vraag of indien er staande een huwelijk een rechtskeuze voor Nederlands recht werd uitgebracht met een aanwijzing voor een ander stelsel dan het wettelijke stelsel, toch rechterlijke goedkeuring vereist was.15 Met de invoering van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen per 1 januari 201216 waarin het vereiste van rechterlijke goedkeuring bij het maken of wijzigingen van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk17 is komen te vervallen, is nu definitief duidelijk geworden dat rechterlijke goedkeuring niet vereist is bij een rechtskeuze staande huwelijk. Art. 10:49 BW is dan ook vervallen.

Voor het overige brengt Boek 10 BW op het gebied van het internationale huwelijksvermogensrecht geen wijzigingen met zich mee, maar zijn de bepalingen van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime er onverkort in overgenomen.

1.2. Conflictenrecht Erfrecht

Ook ten aanzien van het conflictenrecht erfrecht brengt Boek 10 BW weinig nieuwe inzichten. De belangrijkste verandering ten opzichte van de Wet conflictenrecht erfopvolging is het opnemen van een bepaling over de testeerbevoegdheid. Van oudsher behoort de bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken niet tot de erfwet, maar wordt deze beschouwd als een kwestie van het personeel statuut, zoals bedoeld in art. 6 Algemene Bepalingen (AB).18 Toepasselijk hierop was derhalve de wet van de nationaliteit van de erflater ten tijde van het opmaken van het testament. Nu echter met de invoering van Boek 10 BW, art. 6 AB is vervallen, was een uitdrukkelijke bepaling ten aanzien van de testeerbevoegdheid noodzakelijk. Hierin voorziet art. 10:146 BW met de bepaling dat de vraag in hoeverre een persoon uiterste wilsbeschikkingen kan maken, wordt beheerst door zijn nationale wet.

Eveneens nieuw ten opzichte van de Wet conflicten- recht erfopvolging is dat voor het toepasselijke recht op de vorm van uiterste wilsbeschikkingen in 10:151 BW nu direct wordt verwezen naar het Haags Testaments- vormenverdrag. Inhoudelijk brengt dit echter geen wijziging met zich; ook voor de inwerkingtreding van Boek 10 BW golden de bepalingen van dit verdrag.

In art. 10:145 jo. 152 lid 1 BW wordt – conform art. 1 Wet conflictenrecht erfopvolging – expliciet bepaald dat voor alle personen wier overlijden heeft plaatsgevonden na 1 oktober 1996 de bepalingen uit het Haags Erfrechtverdrag 1989 (HEV)19 van toepassing zijn.20 Dit is noodzakelijk omdat het verdrag als zodanig tot op heden niet in werking is getreden.21

Het HEV stelt de keuzevrijheid van de erflater voorop. De erflater kan in zijn testament een rechtskeuze uit- brengen voor hetzij het recht van zijn nationaliteit hetzij het recht van zijn gewone verblijfplaats op het moment van het opmaken van het testament dan wel ten tijde van zijn overlijden (art. 5 HEV).22 Indien er geen testamentaire rechtskeuze is uitgebracht, is het uitgangspunt dat het recht van het land waar de erf- later zijn gewone verblijfplaats had en waarvan hij de nationaliteit bezat van toepassing is (art. 3 HEV). Had hij meer dan vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een ander land dan dat van zijn nationaliteit, dan is het recht van dat andere land van toepassing. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden, indien de erflater kennelijk nauwere banden had met het land van zijn nationaliteit, is zijn nationale recht van toepassing.

Had de erflater op het tijdstip van zijn overlijden nog geen vijf jaren zijn verblijf in een ander land dan dat van zijn nationaliteit, dan is zijn nationale recht van toepassing, tenzij de erflater op het tijdstip van overlijden nauwere banden had met een ander land. In dat geval wijkt het nationale recht voor het recht van dat andere land.

Voor personen die vóór 1 oktober 1996 zijn overleden, blijven de regels van het commune conflictenrecht gel- den. Daarbij is het uitgangspunt dat ten aanzien van de vererving wordt aangesloten bij de nationale wet van de erflater.23 Alhoewel in het commune erfrecht niet voorzien was in een testamentaire rechtskeuze is deze toch geldig als voldaan is aan de formele vereisten van het HEV (art. 10:152 lid 4 BW).

Voorbeeld 3

Indien een Marokkaan ten tijde van zijn overlijden drie jaar in Nederland woont, is in beginsel het Marokkaanse erfrecht van toepassing op zijn nalatenschap.

Voorbeeld 4

Een man van Duitse nationaliteit is in 1994 in Nederland overleden. Ten tijde van zijn overlijden was hij drie jaar in Nederland woonachtig. Doordat het lang duurde totdat de erfgenamen opgespoord werden en door onenigheid tussen hen, is de nalatenschap (in Nederland) nog niet afgewikkeld. Op de nalatenschap is naar de regels van het commune erfrecht het recht van de nationaliteit van de erflater van toepassing. Dat wil zeggen dat het Duitse erfrecht van toepassing is. Echter, indien mocht blijken dat de man in 1992 in Nederland in zijn testament een rechtskeuze voor Nederlands recht heeft uitgebracht, dan wordt deze rechtskeuze, alhoewel onder het commune erfrecht geen rechtskeuze-mogelijkheid bestond, alsnog gevalideerd door art. 10:152 lid 4 BW. In dat geval is derhalve het Nederlandse erfrecht van toepassing op zijn nalatenschap.

Ten aanzien van de afwikkeling en de vereffening van de nalatenschap heeft de wetgever art. 4 en 5 Wet conflictenrecht erfopvolging overgenomen in art. 10:149 en 150 BW. Dit houdt in dat indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, ten aanzien van de vereffening en verdeling van nalatenschappen alsmede de taak en bevoegdheden van een door hem aangewezen vereffenaar Nederlands recht van toepassing is. Een rechtskeuze is niet toegestaan. In het verleden was onduidelijk welk recht van toepassing was indien de erflater niet zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. Alhoewel de wetgever hier helaas – gelet op de onduidelijkheid hierover voor de praktijk – geen bepaling over heeft opgenomen, geeft de wetgever nu wel een aanwijzing in de Memorie van Toelichting (MvT).24 In beginsel dient volgens de MvT onderzocht te worden welk recht volgens de regels van het internationaal privaatrecht van het land waar erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had van toepassing is. Daarbij wordt renvoi (terugverwijzing) geaccepteerd maar niet een andere doorverwijzing.

Dit houdt in dat indien de erflater zijn laatste verblijfplaats niet in Nederland had maar bijvoorbeeld in land X en indien naar het internationaal privaatrecht van land X haar eigen materiële recht van toepassing is, ook naar Nederlands internationaal privaatrecht het recht van land X van toepassing is op de afwikkeling van de nalatenschap. Indien het internationaal privaatrecht van land X echter terugverwijst naar het Nederlandse recht, dan zal in Nederland deze terugverwijzing aanvaard worden en is aldus naar Nederlands internationaal privaatrecht het Nederlandse recht van toepassing. Indien echter de conflictregels van land X verwijzen naar een derde rechtstelsel wordt een dergelijke doorverwijzing niet gevolgd en is naar Nederlands internationaal privaatrecht het materiële recht van land X van toepassing.

Overigens biedt art. 10:149 lid 2 BW de deelgenoten de mogelijkheid om, in afwijking van voorgaande conflictregel ten aanzien van de verdeling, gezamenlijk het recht van een ander land aan te wijzen.

Al met al is de voorlopige conclusie dat er met de komst van Boek 10 BW ten aanzien van het conflictenrecht inzake het toepasselijke huwelijksvermogensregime en erfrecht weinig veranderd is. Met de komst van de Europese Erfrechtverordening wordt het juridische landschap echter wel heel anders.

2. De EU Erfrechtverordening

Met de EU Erfrechtverordening (EEV) wordt beoogd om het voor Europese burgers eenvoudiger te maken om hun erfopvolging te regelen bij grensoverschrijdende nalatenschappen en om de afwikkeling van internationale nalatenschappen binnen de Europese Unie soepeler te laten verlopen. Het toepassingsgebied van de EEV omvat alle civielrechtelijke aspecten van de erfopvolging, namelijk iedere vorm van overgang van goederen, rechten en verplichtingen bij overlijden ongeacht of het gaat om een vrijwillige overdracht krachtens uiterste wilsbeschikking dan wel om overgang in het geval van erfopvolging bij versterf.

De EEV valt uiteen in vier deelonderwerpen. Allereerst regelt de EEV de internationale rechtsmacht bij ge- schillen over nalatenschappen. Ten tweede bepaalt de EEV welk recht op de vererving van de nalatenschap van toepassing is. Ten derde geeft de EEV regels over de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen en authentieke akten op het gebied van het erfrecht. Ten vierde introduceert de Verordening een Europese verklaring van erfrecht. Met een Europe- se verklaring van erfrecht kan in alle bij de EEV aangesloten landen van de Europese Unie het bewijs worden geleverd dat iemand erfgenaam of legataris is en welke rechten daaraan gekoppeld zijn.

De EEV zal in de toekomst gelden in alle landen van de Europese Unie behalve in Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland.25

Vanaf het moment van inwerkingtreding van de Verordening gelden in Nederland voor nalatenschappen die na die datum openvallen niet meer de bepalingen uit Rechtsvordering over rechtsmacht, noch de bepalingen van Boek 10 BW en het Haags Erfrechtverdrag 26 ten aanzien van toepasselijke recht, maar zullen de regels van de EEV gevolgd dienen te worden.

2.1. Rechtsmacht

Voor het vaststellen van de rechtsmacht geeft de EEV als uitgangspunt dat de rechtbank van de lidstaat waar de erflater ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is (art. 4 EEV ). Indien de erflater echter een rechtskeuze voor het erfrecht van een andere lidstaat heeft gedaan kunnen de erfgenamen c.q. betrokken partijen schriftelijk overeenkomen dat dan een rechtbank van die staat bij uitsluiting bevoegd is over alle de erfopvolging betreffende aangelegenheden (art. 5 lid 1 en 2 EEV).

Een heel praktische bepaling is dat ook de gerechten van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam of legataris bevoegd zijn de verklaringen omtrent de (beneficiaire) aanvaarding of verwerping van een erfenis of legaat in ontvangst te nemen wanneer deze verklaringen voor een rechterlijke instantie moeten worden afgelegd (art. 13 EEV). Wil deze bepaling werken dan zal wel in iedere lidstaat een eenvoudig toegankelijk register moeten komen zodat belanghebbenden weten dat zo’n verklaring is afgelegd.27

2.2. Toepasselijk recht

In art. 23 EEV is een aantal onderwerpen opgenomen die door het ingevolge het EEV toepasselijke recht worden beheerst. Het zijn de volgende:

“(a) de gronden voor, het tijdstip en de plaats van het openvallen van de nalatenschap;

(b) aanwijzing van de rechthebbenden, de bepaling van hun onderscheiden erfdelen en van de verplichtingen die hun door de erflater opgelegd kunnen zijn, alsook de bepaling van andere rechten op de nalatenschap, daaronder begrepen de erfrechten van de langstlevende echtgenoot of partner;

(c) de bekwaamheid om te erven;

(e) de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid;

(f) de overgang op en de overdracht aan de erfgenamen en, naar gelang van het geval, op de legatarissen van de goederen, rechten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met inbegrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of de verwerping van de nalatenschap of een legaat;

(g) de bevoegdheden van de erfgenamen, van de executeurs-testamentair en van andere  beheerders van de nalatenschap, in het bijzonder wat betreft de verkoop van goederen en het voldoen van schuldeisers betreft, onverminderd bevoegdheden bedoeld in art. 29, lid 2 en 3;

(h) de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap;

(i) het beschikbare deel van de nalatenschap, de wettelijke erfdelen en andere beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken, alsmede de mogelijke vorderingen van personen die de erflater na stonden op de nalatenschap of op de erfgenamen;

(j) verplichting tot  inbreng en inkorting van schenkingen, voorschotten en legaten bij het vaststellen van de erfdelen van de verschillende rechthebbenden, en;

(l) de verdeling van de nalatenschap.”

Voorbeeld 5

Indien een erflater van Franse nationaliteit wiens laatste gewone verblijfplaats in Nederland was in zijn testament een rechtskeuze heeft gedaan voor Frans erfrecht, kunnen zijn erfgenamen er gezamenlijk voor kiezen dat een Franse rechtbank bevoegd is ten aanzien van alle zaken die de erfopvolging betreffen.

Indien de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats niet in een lidstaat heeft, zijn de gerechten van de lidstaat waar goederen van de nalatenschap zich bevinden bevoegd als de erflater op het moment van overlijden de nationaliteit van die lidstaat had. Is dit niet het geval dan is in beginsel de rechter van de lidstaat bevoegd waar de erflater zijn vorige gewone verblijfplaats had, mits er niet meer dan vijf jaar is verstreken nadat deze gewone verblijfplaats is verlaten. In de gevallen waarin op grond van het voorgaande geen rechtbank van een lidstaat bevoegd is, zijn de rechtbanken van alle lidstaten waar zich de goederen van de nalatenschap bevinden gelijkelijk bevoegd. Wanneer in een dergelijke zaak rechtbanken in verschillende lidstaten worden aangezocht is de rechtbank van de lidstaat waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd.

Ten aanzien van de toepasselijke erfwet geldt als hoofdregel dat onder de EEV wordt aangeknoopt bij het recht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van overlijden (art. 21 EEV).28 Bij uitzondering wordt, indien de erflater duidelijk nauwere banden had met een ander land dan het land waar hij zijn gewone verblijfplaats had, het recht van dat andere land toegepast (art. 21 lid 2 EEV). Het op grond van het EEV aangewezen recht is van toepassing, ongeacht of dit het recht is van een lidstaat of niet.

Indien de conflictregels van het EEV het recht van een andere staat aanwijzen moet rekening worden gehouden met de conflictregels van die staat. Als die regels zouden voorzien in terugverwijzing naar het recht van een lidstaat of naar het recht van een andere staat die zijn eigen erfrecht zou toepassen moet in het belang van de internationale consistentie deze terugverwijzing worden aanvaard.

De erflater kan een rechtskeuze uitbrengen voor het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden (art. 22 EEV). Indien de erflater meer nationaliteiten heeft kan hij een rechtskeuze uitbrengen voor het recht van één van de staten waarvan hij de nationaliteit bezit. Er vindt geen effectiviteitstoets plaats. De rechtskeuze dient gedaan te worden in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijken uit de bewoordingen van die beschikking. De rechtskeuze kan impliciet uit de wilsbeschikking blijken doordat de erflater daarin heeft verwezen naar bepaalde rechtsregels van het land van zijn nationaliteit of dat recht anderszins heeft genoemd.

Een rechtskeuze voor het recht van de gewone verblijfplaats van erflater, zoals naar Nederlands internationaal privaatrecht nu is toegestaan30, is vanaf het moment van de inwerkingtreding van de EEV niet meer mogelijk. Maar let op: een rechtskeuze voor het recht van de gewone verblijfplaats van de erflater die conform de regels van het HEV is gedaan vóór de inwerkingtreding van de EEV blijft geldig op grond van de overgangsbepalingen van art. 83 lid 2 lid 2 EEV. In dit artikel is bepaald dat indien de erflater het op zijn erfopvolging toepasselijke recht gekozen heeft vóór de datum van toepassing van de EEV deze keuze geldig is indien zij voldoet aan de regels van internationaal privaatrecht die op het tijdstip van de rechtskeuze golden in de staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had of in één van de staten waarvan hij de nationaliteit had. Zoals het onderstaande voorbeeld laat zien leidt dat tot het opmerkelijke resultaat dat een lidstaat een rechtskeuze voor het recht van de gewone verblijfplaats van een erflater die in Nederland is gedaan vóór de inwerkingtreding van de EEV zal moeten accepteren, zelfs als naar het recht van die lidstaat nu een rechtskeuze voor het recht van de gewone verblijfplaats niet rechtsgeldig is.

Voorbeeld 6

Een Nederlander emigreert naar Zwitserland en vestigt aldaar zijn gewone verblijfplaats. Hij laat vermogen in Nederland achter. Mocht de Nederlandse rechter bij een geschil omtrent de erfopvolging bevoegd zijn op grond van art. 10 lid 1 onder a EEV dan zal hij, indien er geen rechtskeuze is uitgebracht, het Zwitserse conflictenrecht moeten toepassen. Het Zwitserse conflictenrecht verwijst indien er geen rechtskeuze is uitgebracht, naar het recht van de laatste gewone verblijfplaats van erflater.29 De Nederlandse rechter zal daarom het Zwitserse recht dienen toe te passen op de erfopvolging.

Dit is anders indien de erflater in zijn testament een rechtskeuze heeft uitgebracht voor het Nederlandse erfrecht, dan is het Nederlandse erfrecht van toepassing.

Een enorme vereenvoudiging voor de praktijk is dat ten aanzien van het toepasselijke recht is gekozen voor het eenheidsstelsel. Het lex rei sitae beginsel dat in bijvoorbeeld België en Frankrijk geldt ten aanzien van onroerend goed wordt hiermee door deze landen met de invoering van de EEV definitief verlaten. Ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering van de nalatenschap te voorkomen is ervoor gekozen om de gehele nalatenschap, ongeacht de aard en ongeacht de vraag of ze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevindt door één rechtstelsel te laten beheersen.

Voorbeeld 7

Een Fransman met vermogen in Nederland en Frankrijk heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Naar Nederlands internationaal privaatrecht (art. 5 lid 1 HEV) brengt hij een rechtskeuze uit in zijn testament voor het Nederlandse recht. Na enige jaren verplaatst hij zijn gewone verblijfplaats weer naar Frankrijk. De testamentaire rechtskeuze voor Nederlands recht zal naar het huidige Franse internationaal privaatrecht niet geaccepteerd worden voor zijn Franse onroerend vermogen. Dit omdat naar Frans internationaal pri- vaatrecht ten aanzien van onroerend vermogen het lex rei sitae beginsel geldt. Echter indien de Fransman overlijdt nadat de EEV van toepassing is geworden zal Frankrijk deze rechtskeuze toch moeten accepteren op grond van art. 83 lid 2 EEV.

2.3. Erkenning en tenuitvoerlegging

Uitgangspunt is dat beslissingen en akten uit andere lidstaten in beginsel automatisch worden erkend en zonder proces ten uitvoer kunnen worden gelegd (art. 39 en 48 EEV). Een belanghebbende kan slechts de erkenning en tenuitvoerlegging betwisten op één van de limitatief opgesomde gronden van art. 40 EEV. In art. 40 onder a EEV is de openbare-ordetoets opgenomen: een beslissing wordt niet erkend als die erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat. In de Preambule wordt nadrukkelijk aangegeven dat de exceptie van de openbare orde niet mag worden toegepast wanneer dat strijdig is met het handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name art. 21 dat elke vorm van discriminatie verbiedt.

In geen geval wordt echter overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing.

2.4. Europese Verklaring van Erfrecht (EVE)

Een ander belangrijk punt voor de praktijk is dat bij grensoverschrijdende nalatenschappen de erfgenamen, legatarissen en executeurs van de nalatenschap hun positie en rechten en bevoegdheden kunnen aantonen in andere lidstaten door gebruik te maken van een Europese Verklaring van Erfrecht (art. 62 EEV).31 Hiermee treedt een enorme vereenvoudiging op voor de burger. Tot op heden moet deze indien de nalaten- schap over meer EU-landen verspreid is, in iedere EU- lidstaat naar de daartoe bevoegde instantie om een lokale verklaring van erfrecht te verkrijgen. Met de komst van de EVE kan de burger in iedere lidstaat zijn rechtspositie met betrekking tot de nalatenschap aan- tonen met één document, de EVE.

Art. 65 jo. 63 lid 1 EVE bepaalt dat de EVE wordt af- gegeven op verzoek van de rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde erfgenamen en legatarissen als- mede op verzoek van de executeurs of beheerders van de nalatenschap die zich in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoedanigheid of de daaraan verbonden rechten c.q. bevoegdheden.

De EVE wordt opgesteld door de instantie die krachtens het recht van de aangezochte lidstaat bevoegd is om erfrechtelijke zaken te behandelen. In een aantal EU- staten zoals Oostenrijk en Duitsland zal de bevoegde instantie de rechter zijn, in andere lidstaten zoals Nederland en Frankrijk zal dit de notaris zijn.

Voor het verzoek tot afgifte van een EVE is een model- formulier opgesteld.32 In art. 65 EEV staat beschreven welke gegevens de aanvrager van de EVE bij zijn verzoek dient te vermelden. Behalve de persoonsgegevens van de aanvrager en diens relatie tot de erflater moet de aanvrager de (rechts)feiten aantonen waaruit zijn aanspraken op de nalatenschap blijken c.q. waaruit zijn recht blijkt om het testament van de erflater uit te voeren of de nalatenschap te beheren. Indien mogelijk dient hij bij het verzoek tevens een afschrift van eventuele huwelijkse voorwaarden dan wel partnerschapsvoorwaarden van de erflater evenals diens uiterste wilsbeschikking te overleggen.

De bevoegde instantie dient (ambtshalve) de door de aanvrager verstrekte gegevens te controleren en eventueel aan te vullen alvorens de EVE af te geven. De EVE wordt geacht nauwkeurig aan te tonen welk recht van toepassing is op de nalatenschap en op basis waarvan dat recht is vastgesteld. Daarnaast moet de EVE duidelijk maken of het gaat om een erfopvolging bij versterf dan wel erfopvolging krachtens uiterste wilsbeschikking. Ook voor de EVE is een modelformulier.

De EVE heeft in beginsel een geldingsduur van zes maanden, maar in uitzonderlijke gevallen kan de instantie van afgifte hiervan afwijken en beslissen dat de geldigheidsduur langer is.33 Na het verstrijken van deze termijn kunnen de belanghebbenden eventueel om een nieuw afschrift verzoeken om hun erfrechten te doen gelden.

3. Slotopmerking

De internationalisering van de samenleving vraagt in toenemende mate om wetgevingsinitiatieven die grensoverschrijdend zijn. Met de invoering van Boek 10 BW geeft de wetgever ten aanzien van het internationale huwelijksvermogensrecht en erfrecht echter weinig houvast aan de rechtspracticus. Het was ingewikkeld en het blijft ingewikkeld. In de praktijk lijkt het zelfs raadzaam om teneinde het juiste recht toe te passen niet onmiddellijk Boek 10 BW te raadplegen, maar direct de Haagse Verdragen of het commune internationaal privaatrecht te bestuderen.

Er gloort echter hoop aan de horizon. Met de komst van de Europese Erfrechtverordening en op iets langere termijn van de Europese Huwelijksvermogensverordening wordt beoogd aan de ingewikkelde wirwar van regelingen in de Europese Unie een einde te maken. De Europese Erfrechtverordening geeft met haar eenvormige bepalingen over rechtsmacht, toepasselijk recht en erkenning en uitvoerbaarheid van erfrechtelijke beslissingen een helder kader, waarmee in ieder geval inzichtelijk wordt welke rechtsregels gelden. Doordat bovendien niet meer in ieder land een afzonderlijke verklaring van erfrecht noodzakelijk is maar in de toekomst volstaan kan worden met één Europese verklaring van erfrecht lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat in de toekomst de afwikkeling van internationale nalatenschappen aanzienlijk sneller, goedkoper en eenvoudiger wordt.

Voetnoten

1 Adviseur bij Internationaal FamilieRecht Advies te ’s-Gravenhage en raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof te Amsterdam.

2 De wetgever is met de invoering van de Wet conflictenrecht echtscheiding in 1981 begonnen met de codificatie van het Nederlandse internationaal privaatrecht, hetgeen nu bekroond is met de invoering van Boek 10 BW. In de MvT, 32 137, nr. 3, p. 1-2, wordt een schets gegeven van de lange voorgeschiedenis van de codificatie van het internationaal privaatrecht in Nederland.

3 Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (COM(2009)0154 – C7-0236/2009 – 2009/0157(COD)).

4 Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuit- voerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, PB L 201 van 27.7.2012, p. 107-13.

5 Art. 84 EEV: Inwerkingtreding: Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 17 augustus 2015, met uitzondering van de artikelen 77 en 78, die van toepassing zijn met ingang van 16 januari 2014, en van de artikelen 79, 80 en 81, die van toepassing zijn met ingang van 5 juli 2012. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

6 Voor een bespreking van Boek 10 BW, zie Vlas e.a., Hoofdlijnen Boek 10 BW (internationaal Privaatrecht) SDU 2011.

7 In art. 10:1 BW wordt nog eens uitdrukkelijk bevestigd dat de in dit Boek vervatte regels van internationaal privaatrecht de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet laat.

8 Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijks- vermogensregime; s’-Gravenhage, 14 maart 1978, trb. 1988, 130. Zie http://www.hcch.net/upload/ text25_nl.pdf.

9 HR 10 december 1976, NJ 1977, 275 (Chelouche/van Leer). Zie hierover Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, 10e druk 2012, p. 127 e.v.

10 Haags Huwelijksgevolgen- verdrag van 17 juli 1905, Stb. 1912 nr. 285 (HHV 1905). Voor Nederland buiten werking getreden op 23 augustus 1977. In art. 10:53 BW komt een verwijzing naar het HHV 1905 voor ten aanzien van de eventuele validering van rechtskeuzes die zijn gemaakt door echtgenoten die onder de werking van dit verdrag vallen. Een rechtskeuze die uitgebracht is vóór 23 augustus 1977, door partijen die onder de werking van het HHV 1905 vallen, is niet rechtsgeldig.

11 Zie art. 10:52 lid 1 BW.

12 Art. 4 HHV waarin de objectieve verwijzingsregels staan, is de uit- komst van compromiswetgeving waarin zowel landen die wilden aanknopen bij het recht van de woonplaats als landen die wilden aanknopen bij het recht van de nationaliteit tevreden moesten worden gesteld. Het resultaat is een bijzonder ingewikkeld verdragsartikel geworden.

13 Ook indien de commune verwijzingsregels van toepassing zouden zijn of indien het Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905 van toepassing zou zijn, leidt een juiste hantering van deze conflict- regels tot dezelfde uitkomst.

14 Dit geldt natuurlijk alleen als de echtgenoten op of na 1 september 1992 gehuwd zijn en aldus onder de werkingssfeer van het HHV vallen. Over de verandering van rechtswege van het huwelijks- vermogensregime, zie Lhoëst, De verraderlijke veranderlijkheid van het huwelijksvermogensregime, WPNR 2007/ 6719.

15 Zie Joppe, Praktijkreeks IPR, Huwelijksvermogensrecht, 3e herziene druk 2010, p. 112 e.v.

16 Zie Stb. 2011, 205 (kamerstukken 28867) en Stb. 2011, 335.

17 Art. 1:119 BW (oud).

18 Wet van 15 mei 1829, houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, Stb.1829, 28, in werking getreden op 1 oktober 1838 (stb. 1838, 12).

19 Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging, ‘s- Gravenhage 1 augustus 1989, Trb. 1994, 49 en 168. Zie http://www. nebelex.com/wiki/Haags_Erf- rechtverdrag_1989.

20 Zie ook art. 1 Wet Conflicten- recht Erfopvolging (inmiddels vervallen) dat een soortgelijke bepaling bevatte.

21 Op grond van art. 28 HEV dienen ten minste drie landen het verdrag te ratificeren. Tot nu toe is Nederland het enige land dat het HEV geratificeerd heeft.

22 Het verdrag staat toe om voor bepaalde goederen een ander recht aan te wijzen dan het recht dat overigens toepasselijk is (art. 6 HEV). Gelet op het feit dat een dergelijke keuze de dwingendrechtelijke bepalingen van het overigens toepasselijke recht niet opzij kan zetten, wordt van deze mogelijkheid in de praktijk weinig gebruik gemaakt.

23 Slechts in zeer bijzondere omstandigheden, als de erflater geheel van zijn vaderland vervreemd was, werd ook wel het recht van de laatste woonplaats van erflater van toepassing geacht, zie hierover Joppe, Vademecum internationaal erfrecht, 1980, p. 34 e.v.

24 Kamerstukken II 2009-2010, 32 137, nr. 3 (MvT), p. 79.

25 Overeenkomstig art. 1 en 2 van het Protocol heeft Denemarken niet gebruik gemaakt van haar bevoegdheid ‘to opt in’ en is de EEV derhalve niet bindend voor Denemarken. Overeenkomstig art 1 en 2 van het Protocol hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland gebruik gemaakt van hun bevoegdheid ‘to opt out’ en is de EEV evenmin voor hen bindend. Zie overweging 82 en 83  EEV.

26 Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging, ’s-Gravenhage 1 augustus 1989,, Trb.syst. 71 (1989) nrs 1-2, Trb. 1994 49 (Frans, Engels, Nederlandse vertaling): 1994, 168.

27 In de Preambule is in overweging 14 bis de werkingssfeer van deze bepaling echter aanzienlijk ingeperkt; indien volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht een specifieke vordering moet worden ingesteld dan kan niet met een gewone ‘lokale’ verklaring volstaan worden.

28 Zie Preambule overweging 23 en 24 waarin wordt gesteld dat om de gewone verblijfplaats te bepalen gekeken dient te worden naar alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van zijn overlijden hebben gekenmerkt. Daarbij dienen onder meer de duur en regelmatigheid van de aanwezigheid van erflater in de betrokken staat alsook de omstandigheden van en de redenen voor die aanwezigheid in aanmerking te worden genomen. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet duiden op een hechte en duurzame band met de betrokken staat.

29 Zie art. 90 lid 1 Bundesgesetz über das internationale Privatrecht.

30 Zie art. 5 HEV dat de mogelijkheid biedt om een testamentaire rechtskeuze uit te brengen voor het recht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van overlijden dan wel het moment van het doen van de aanwijzing.

31 In verband met het subsidiariteitsbeginsel mag de EVE niet in de plaats treden van de interne procedures van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had (zie Preambule overweging 27). Het gebruik van de EVE is derhalve niet verplicht. Indien het niet een grensoverschrijdende nalatenschap betreft, blijft een nationale verklaring van erfrecht volstaan.

32 Dit formulier is niet opgenomen in COM(2009)0154 – C7-0236/2009 – 2009/0157(COD) maar in het oorspronkelijke voorstel COM/2009/154 is wel een voor- beeld van een dergelijk formulier te zien. Zie http://eur-lex.europa. eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=C OM:2009:0154:FIN:NL:PDF.

33 In het oorspronkelijke voorstel was de geldingsduur van de EVE drie maanden. Gelet op de bezwaren uit de praktijk tegen een dergelijk korte termijn is deze verlengd naar zes maanden, art. 70 lid 3 EVE.

 

 

 

 

 

 

Estate Planner Digitaal 2012/09

http://www.estateplanningexpert.nl/p/5/30/estate-planner-digitaal.html

Reacties zijn gesloten.