De verraderlijke veranderlijkheid van het huwelijksvermogensregime

B.P.F. Lhoëst, De verraderlijke veranderlijkheid van het huwelijksvermogens-regime, WPNR 2007, nr. 6719, p. 643-645;

Casus

Een man van Marokkaanse nationaliteit en een vrouw van Nederlandse nationaliteit, trouwen in december 1992 in Marokko. Zij hebben geen rechtskeuze ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht uitgebracht, noch huwelijkse voorwaarden gemaakt. De eerste drie jaar na het huwelijk wonen zij in Marokko. Op 1 mei 1995 gaan zij in Nederland wonen. In 1998 koopt de vrouw een woning in Nederland. In 2006 koopt de vrouw een tweede woning in Nederland. In 2007 loopt het huwelijk stuk en partijen scheiden van echt. Partijen strijden over de vraag of de woningen in enige huwelijksgemeenschap zijn gevallen. De vrouw stelt dat het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing is omdat zij in Marokko gehuwd zijn, dat naar Marokkaans recht het huwelijk geen vermogensrechtelijke gevolgen heeft en dat de beide huizen daarom niet in enige huwelijksgemeenschap zijn gevallen. De man is van mening dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is gelet op het feit dat de echtgenoten het grootste gedeelte van hun huwelijksleven in Nederland woonden en dat de huizen daarom in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen.

Vraag:
Welk huwelijksvermogensrecht is van toepassing ten aanzien van het vermogen van de echtgenoten in Nederland?
Antwoord:
Een veel voorkomend misverstand is dat de plaats van huwelijkssluiting bepalend is voor het recht dat op het huwelijksvermogensregime van toepassing is. Dit speelt echter geen rol. Om te weten te komen welk huwelijksvermogensrecht van toepassing is ten aanzien van vermogen in Nederland moeten de verwijzingsregels van het Nederlandse internationaal privaatrecht toegepast worden.
Op 1 september 1992 is voor Nederland het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (Trb. 1988, 130) in werking getreden (hierna ook: het Verdrag). Het Verdrag geldt slechts ten aanzien van echtgenoten die ná de datum van inwerkingtreding van het Verdrag in het huwelijk zijn getreden.1 Aangezien het echtpaar na 1 september 1992 is getrouwd, zijn de verwijzingsregels van het Verdrag van toepassing.
Het Verdrag heeft een universeel formeel toepassingsgebied. Dit betekent dat het Verdrag in Nederland ook wordt toegepast indien de (aanstaande) echtgenoten – door nationaliteit of gewone verblijfplaats – geen band met een Verdragsland hebben alsmede in het geval waarin het door het Verdrag aangewezen recht het recht is van een niet-verdragsland. Het feit dat Marokko geen verdragsland is, is voor de toepassing van het Verdrag in Nederland daarom niet relevant.
Het Verdrag stelt de rechtskeuze voorop. Een rechtskeuze kan zowel vóór als tijdens het huwelijk worden uitgebracht. In casu hebben de voormalige echtgenoten geen gebruik gemaakt van de aan hen toekomende rechtskeuzebevoegdheid. Daarom dient aan de hand van de objectieve verwijzingsregel van art. 4 van het Verdrag te worden vastgesteld welk rechtsstelsel op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is. Art. 4 luidt als volgt:
Art. 4
(1) Indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.
(2) Het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt echter beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit:
1. indien door die Staat de in art. 5 bedoelde verklaring is afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten;
2. indien die Staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen:
a. in een Staat die de in art. 5 bedoelde verklaring heeft afgelegd, of
b. in een Staat die geen partij is bij het Verdrag en waarvan het internationaal privaatrecht eveneens de toepassing van hun nationale recht voorschrijft;
3. indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het    grondgebied van dezelfde Staat vestigen.
(3) Bij gebreke van een gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het grondgebied van dezelfde Staat en bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.
In het Verdrag staan twee begrippen centraal aan de hand waarvan het toepasselijke huwelijksvermogensrecht kan worden vastgesteld: gemeenschappelijke nationaliteit en gewone verblijfplaats. In casu had de man de Marokkaanse nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting en de vrouw de Nederlandse nationaliteit. Er is derhalve geen sprake van een gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van het Verdrag.
Het begrip gewone verblijfplaats is niet identiek aan het begrip woonplaats als bedoeld in art. 1:10 BW. Gewone verblijfplaats in de zin van het Verdrag houdt in de plaats waar iemand feitelijk zijn voortdurende verblijfplaats heeft en waar hij ook beoogt voor langere tijd te verblijven.2 In casu woonden de man en de vrouw direct na de huwelijkssluiting drie jaar samen in Marokko. Op grond hiervan kan Marokko als eerste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in de zin van het Verdrag worden aangemerkt.
Nu de echtgenoten geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden ten tijde van de huwelijkssluiting geldt de regel van art. 4 lid 1 van het Verdrag dat wordt aangeknoopt bij het recht van de Staat van de eerste gewone verblijfplaats van het echtpaar na het huwelijk.3 Dit houdt in dat naar Nederlands internationaal privaatrecht het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Marokkaans huwelijksvermogensrecht
In Marokko heeft drie jaar geleden een wijziging van het personen- en familierecht plaatsgevonden. Op 5 februari 2004 is de nieuwe Mudawwanah, het familiewetboek van 2004, in werking getreden (hierna: Mudawwanah 2004). Het nieuwe Marokkaanse wetboek van familierecht kent geen bepalingen van overgangsrecht. Dat heeft tot gevolg dat in beginsel niet alleen familierechtelijke relaties die na de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn ontstaan, maar ook reeds bestaande relaties onder omstandigheden door de bepalingen van het nieuwe wetboek worden beheerst.
In het algemeen ontstaat naar islamitisch recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen. Het islamitische recht kent evenmin vermogensrechtelijke gevolgen toe aan de ontbinding van de huwelijksband, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Dit houdt in dat het huwelijk in beginsel geen invloed heeft op het vermogen van iedere echtgenoot. Art. 49 eerste volzin van de Mudawwanah 20044 bepaalt in dit verband als volgt:
Art. 49
Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander.
Iedere echtgenoot is derhalve tijdens en na het huwelijk eigenaar van de goederen die hij of zij bij het aangaan van het huwelijk heeft aangebracht of tijdens het huwelijk heeft verworven. Het is overigens wel mogelijk dat de echtgenoten, ondanks het feit dat zij buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd, bepaalde goederen in (vrije)mede-eigendom hebben verworven. Echter, het gaat dan om een eenvoudige gemeenschap die niet het vermogensrechtelijk gevolg is van het huwelijk.
Verandering van het huwelijksgoederenregime
Het voorgaande lijkt er op te wijzen dat het standpunt van de vrouw, te weten dat de beide door haar in Nederland verworven woningen ook aan haar toekomen omdat het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing en de woningen niet in enige gemeenschap zijn gevallen, juist is.
Echter, hiermee wordt voorbijgegaan aan de verraderlijke automatische verandering van het huwelijksvermogensregime die optreedt louter door het verstrijken van de tijd ingevolge art. 7 van het Verdrag. Art. 7 luidt als volgt:
Art. 7
(1) Het recht dat op grond van de bepalingen van het Verdrag van toepassing is, blijft van toepassing zolang de echtgenoten geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen, zelfs in geval van wijziging van hun nationaliteit of gewone verblijfplaats.
(2) Indien de echtgenoten echter noch het toepasselijke recht hebben aangewezen, noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, wordt in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime tevoren was onderworpen het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben, toepasselijk:
1. vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien de nationaliteit van die Staat hun gemeenschappelijke nationaliteit is, dan wel vanaf het tijdstip waarop zij die nationaliteit verkrijgen, of
2. wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad;
3. vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien hun huwelijksvermogensregime, uitsluitend op grond van art. 4, tweede lid, onder 3, was onderworpen aan het recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit.
Art. 7 lid 1 geeft aan dat het toepasselijke huwelijksvermogensrecht in beginsel onveranderlijk is. Het tweede lid van art. 7 geeft op deze regel een aantal uitzonderingen en bepaalt dat, indien er geen rechtskeuze is uitgebracht of huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, er onder meer een automatische verandering van het huwelijksgoederenregime kan optreden na onafgebroken verblijf van 10 jaar in een bepaald land. Steeds wordt in deze gevallen het eerder toepasselijke recht vervangen door het recht van de (nieuwe) gewone verblijfplaats.
Aangezien de echtelieden geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt of een rechtskeuze hebben uitgebracht, geldt voor hen vanaf het moment dat zij na de huwelijkssluiting langer dan 10 jaar in Nederland verblijven het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. Dit houdt in dat de echtgenoten nadat zij 10 jaar in Nederland wonen naar Nederlands internationaal privaatrecht in het Nederlandse stelsel van wettelijk stelsel van algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn.
Deze wijziging heeft volgens art. 8 van het Verdrag slechts gevolgen voor de toekomst. Het vermogen dat vóór die wijziging aan de echtgenoten toebehoorde, is niet onderworpen aan het voortaan toepasselijke recht, er treedt dus een wagonstelsel op.5 Dit houdt in dat alle tot op dat moment verkregen goederen onder het oude (Marokkaanse) regime vallen en blijven vallen, terwijl de Nederlandse gemeenschap alle daarna verkregen goederen gaat beheersen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat beide strijdende echtgenoten gedeeltelijk gelijk krijgen. Naar Nederlands internationaal privaatrecht gold van de huwelijksdatum tot 1 mei 2005, de datum waarop de echtgenoten 10 jaar in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden, Marokkaans huwelijksvermogensrecht. De woning die de vrouw in 1994 had verkregen is daarom niet in enige huwelijksgemeenschap gevallen. Echter, met ingang van 1 mei 2005 is voor hen door de automatische verandering van art. 7 lid 2 van het Verdrag het Nederlandse wettelijke stelsel van gemeenschap van goederen gaan gelden. De woning die de vrouw in 2006 heeft verkregen valt daarom wel in de huwelijksgemeenschap.

Publicatie
WPNR: Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
Uitgever
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
Jaargang
138
Publicatiedatum
04-08-2007
Afleveringnummer
6719
Titel
Uit de praktijk van het notarieel juridisch bureau
Auteurs
Mw. mr. B.F.P. Lhoëst, IPR-sectie Notarieel Juridisch Bureau. (njb@knb.nl)
Samenvatting
De verradelijke veranderlijkheid van het huwelijksvermogensregime.
Paginanummers
643-645
Rubriek
Artikel

Reacties zijn gesloten.